zine67

Clayton Eshleman "Wat maakt Amerikaanse poëzie Amerikaans?"
Nederlandse vertaling: Kurt Devrese

alligatorzine | zine

1.
Onze verruiming van Walt Whitmans panopticum (frenologie, egyptologie, opera, hindoeïsme, de dichter als verslaggever én mysticus, ontvlambaar én aanhankelijk, beschaafd én anarchistisch) en zijn open road: de democratisering van het individu, de bevrijding van impuls en instinct uit een slaafse ondergeschiktheid, een nieuwe versregel gebaseerd op een gemeenzaam en natuurlijk ritme. We opereren nog altijd onder Whitmans devies.

2.
Onze ontdekking van een historisch en prehistorisch anderszijn: voor Ezra Pound: het oude China; voor H. D.: het klassieke Griekenland; voor Charles Olson: de Mayacultuur en de Soemerische wereld; voor Gary Snyder: het klassieke India en Japan; voor Judy Grahn: menarchische nevenvormen; voor mezelf: het Boven-Paleolithicum.

3.
Onze opvatting over het vertalen als een integraal onderdeel van het werk van een dichter. Voorbeelden: de bundel Cathay van Ezra Pound; Catullus van Louis Zukofsky; de Chinese en Japanse bloemlezingen van Kenneth Rexroth; El Cid en de Provençaalse troubadours van Paul Blackburn; Basho, Montale en Char van Cid Corman; Molière van Richard Wilbur; Baudelaire van Richard Howard; Jabès van Rosmarie Waldrop; Lorca (en de internationale bloemlezingen) van Jerome Rothenberg; Vallejo, Césaire en Artaud van Clayton Eshleman; Breton van Bill Zavatsky; Cendrars en Apollinaire van Ron Padgett; Dragomoshchenko van Lyn Hejinian; Dante van Robert Pinsky, en zo verder.

4.
Onze verwerking van diverse taalvormen – het archaïsche, het ‘Amerikaanse idioom’, het erudiete, het vulgaire, het wetenschappelijke – naast klankpoëzie, subtalen en typografische eigenzinnigheden in de opbouw van een gedicht. Een niet te stuiten gevoel van opwinding; laat maar komen; alle woorden kunnen benut worden.

5.
Onze verwerking van het niet-poëtische en het populistische – reportage, geschiedenis, dromen, liederen, visies, libretti, gezangen, toevalstreffers, stripboeken, juridische geschriften, agitprop – als onderdeel van een onafgewerkte internationale grand collage. Alles kan materiaal zijn.

6.
Onze overtuiging dat de poëzie kan geïnstitutionaliseerd en gesubsidieerd worden – universitaire schrijversopleidingen, hoogleraarschap voor dichters, aankoop van archieven, beurzen en fondsen – zonder aan authenticiteit in te boeten.

7.
Ons engagement in een radicale, onderzoekende poëzie die ruw, onaf, eigenzinnig en beslist procesmatig is; poëzie als een culturele interventie in de vaste denkpatronen, schoolse opvattingen en geijkte uitdrukkingen.

8.
Onze betrokkenheid bij een conservatieve, eenduidige, episodische poëzie die een beperkt vocabularium, de regels van de grammatica en traditionele Engelse versvormen hanteert; een voorstelling van de wereld zoals hij is; een ‘intieme’ poëzie, een poëzie van het ‘gedeelde isolement’.

9.
Onze opvatting dat poëzie politiek geëngageerd moet zijn (ondanks het feit dat niemand in Amerika de dichter politiek aux sérieux neemt), en racisme, imperialisme, de ecologische catastrofe en de oorlog deel uitmaken van de sociale verantwoordelijkheden van de dichter.

10.
Onze opvatting dat de enige ware poëzie apolitiek en subliem is; dat ze chronisch over tijd is, en daarom op zijn best een herwerkt palimpsest van een voorafgaande poëzie zou zijn; een poëzie wantrouwig tegenover het lokale, specifieke gebeuren; een geloof dat enkel poëzie ontdaan van iedere context groot kan zijn.

              Bijna alle hedendaagse Amerikaanse poëzie houdt ergens verband met de tegenstellingen, geformuleerd in punt 7 tot en met 10. Meer dan in het verleden is het schrijven van poëzie op een complexe wijze antagonistisch. De klassieke tegenstellingen – dionysisch/apollinisch, traditioneel/experimenteel, persoonlijk/publiek – die dichters en hun collega’s onderling verdeelden, zijn als een archipel uiteengewaaierd.
              Een van de redenen waarom Amerikaanse dichters in buitenlandse poëzie en ‘andere’ samenlevingen op zoek zijn gegaan naar materiaal en werkmethodes, is omdat velen onder ons voelen dat we, ondanks onze persoonlijke interesses, niet anders dan Amerikaanse poëzie kunnen schrijven. We zijn zo overweldigd door de media en koopwaar, zo besmet door het imperialisme dat we, los van wat we in gedachten hebben, ronduit berusten onder de niet aflatende informatieblitzkrieg.


                                                                           * * *


Ruimer en internationaal bekeken leidt poëzie nooit ergens naar toe, ze leidt in zekere zin naar de hel, of beter naar de onderwereld, het voorchristelijke onderbewuste. Poëzie is fundamenteel heidens en polytheïstisch, en weet uit de dieptes een assimilerende ruimte te bewerkstelligen. Men zou kunnen stellen dat poëzie een tendens vertoont om gebeurtenissen te bezielen, om de tweeslachtigheid van het gebeuren, de verborgen of tegenstrijdige betekenis ervan, op te sporen. Elk tijdperk brengt een aantal kunstenaars voort die, in hun zoektocht naar authenticiteit, hun eigen waarheid ontdekken door hun eigen kijk op de dingen te ontwikkelen. Dergelijke kunstenaars passen nooit in een bepaalde school of stroming – hun werk mag dan wel het boegbeeld van een school bepalen of worden, maar ze maken dusdanig nooit deel uit van de school die ze zogezegd hebben opgestart.
              Individuele dichters zijn kampeerders in de nieuwe technologische wildernis en bevinden zich in de periferie van het centrum van de sociale en politieke macht. Het maakt niet uit wat je zegt – of hooguit voor een kleine minderheid. Ik heb het hier natuurlijk over de zogenaamd ‘vrije wereld’. In China en Irak bijvoorbeeld is de situatie net andersom: je leven hangt af van wat je al dan niet zegt.
              Zoals alchemie moet poëzie voor mij alvast de wezenlijk donkere kant van de mens durven te aanschouwen, het transformeren in iets dat aan de basis komt te liggen van alles wat een dichter over zichzelf en zijn wereld weet.

Rond de eeuwwisseling was de Amerikaanse poëzie, met Whitman en Emily Dickinson als markante uitzonderingen, overwegend Victoriaans; een poëzie met een uitgesproken smaak, met strikt afgebakende onderwerpen, bijna uitsluitend geschreven door blanke mannen. Rond de millenniumwissel is het beeld grondig veranderd: de Amerikaanse poëzie is, geschreven door Amerikaanse Amerikanen, Aziaten, chicano’s, blanke hetero’s en zelfverklaarde homo’s en lesbiennes, als een samenspel van krachten, des mensen geworden. Gelet op de hoeveelheid studenten die poëzie schrijven (dikwijls ten koste van het lezen van belangrijke overleden dichters), zijn er meer mensen dan ooit tevoren die zich wagen aan het schrijven van poëzie.
              De archipel waarover ik het eerder had, kan evengoed omschreven worden als een blizzard van academische dichters, vagebonddichters, studentendichters, boeddhistische dichters, ecodichters, surrealisten, languagedichters, neo-formalisten, haikuclubs, doventaaldichters, poëzieslams. Op een versplinterde en verwarrende manier komen we in de buurt van wat Robert Duncan een symposium of the whole noemde.
              Onze situatie vandaag wijst er geenszins op – zoals de criticus Harold Bloom het zag – dat de barbaren door de ivoren poort stormen, dan wel dat de wurggreep van de Anglo-Amerikaanse WASP (White Anglo-Saxon Protestants) op het bastion slechts de eigen relatieve centrumpositie bewijst, en dat de ‘barbaren’ van toen nu de boodschappers uitmaken die verborgen krachten, onderbouwde kennis en hybride verbanden etaleren.

[1998]





|

[Antwoord op een vragenlijst die door de Poetry Society of America werd rondgestuurd.]

Origineel in Companion Spider, Wesleyan University Press, 2001.

This material is © Clayton Eshleman / Nederlandse vertaling © Kurt Devrese

www.alligatorzine.be | © alligator 2009